Psalms 105

1) den HEERE,

Een groot deel van dezen psalm staat geschreven 1 Kron. 16:8, hetwelk gezongen is geweest voor de ark des Heeren.

1Ch 16.8
2) in den naam

Of, van den naam zijner heiligheid.

3) zijne sterkte;

Van welke men een zichtbare getuigenis had in de ark. Zie 2 Kron. 6:41; Ps. 78:61, en de aantekening bij Ps. 63:3.

2Ch 6.41 Ps 78.61 63.2

4) zijn aangezicht

Dat is, zijn raad en geboden; 2 Sam. 21:1.

2Sa 21.1
5) die Hij gedaan

Te weten, in Egypte door Mozes en A„ron.

6) der oordelen

Versta hier de plagen van Egypte waarmede God hen tevoren gedreigd had. Het woord oordelen, of gerichten, wordt dikwijls gebruikt voor plagen of straffen; gelijk Rom. 13:2, en 1 Cor. 11:29.

Ro 13.2 1Co 11.29
7) Gij zaad van

Dezelfde woorden van dit vers staan ook 1 Kron. 16:13. Behalve dat er staat: Gij zaad Isra‰ls, en hier staat: Gij zaad Abrahams.

1Ch 16.13

8) zijnen uitverkorene.

Te weten, Gods uitverkorenen.

9) zijne oordelen

Dat is, Hij oefent zijne gerichten over den gansen aardbodem, dat is over alle nati‰n en volken, opdat men zijnen naam vertelle op de ganse aarde; Exod. 9:16.

Ex 9.16
10) zijns verbonds

Te weten, dat Hij met ons gemaakt heeft.

11) ingesteld heeft

Hebr. bevolen; dat is, zijne belofte, die zo vast en zeker is alsof het een ingestelde en bevolen wet ware. Zie van het Hebr. woord 2 Sam. 7:11.

2Sa 7.11

12) tot in duizend

Dat is, vele geslachten.

13) dat Hij met

Zie hiervan hetgeen geschreven staat Gen. 15:18, en Gen. 17:2, en Gen. 22:16; Luk. 1:73; Hebr. 6:13.

Ge 15.18 17.2 22.16 Lu 1.73 Heb 6.13
14) [tot]

Hebr. tot een verbond der eeuw.

15) het snoer

Zie de aantekening bij Deut. 32:9, en Ps. 16:6.

De 32.9 Ps 16.6
16) weinige

Hebr. lieden van getal; dat is licht te tellen, telbaar. Zie Gen. 34:30; het tegendeel is volk zonder getal; dat is ontelbaar; Ps. 147:5.

Ge 34.30 Ps 147.5
17) van volk tot volk,

Te weten, in het land Kana„n, waar zeven machtige nati‰n in waren; Deut. 7:1. Hoe de patriarchen daarin gewandeld hebben als vreemdelingen, zie Gen. 12:8,9,10, en Gen. 13:18, en Gen. 20:1, en Gen. 23:4, en Gen. 26:1,23, en Gen. 33:19, en Gen. 35:1, enz.; Hebr. 11:9,13.

De 7.1 Ge 12.8,9,10 13.18 20.1 23.4 26.1,23 33.19 35.1 Heb 11.9,13
18) bestrafte Hij

Te weten, met woorden en ook metterdaad, gelijk Farao, Gen. 12:17; Abimelech, Gen. 20:3, en meer anderen.

Ge 12.17 20.3
19) Tast

De profeet voert met deze woorden God in, toesprekende de koningen en overheden, hen belastende dat zij wel zouden toezien zijne knechten niet te beschadigen.

20) mijne gezalfden

Dat is, die tot mijn dienst geheiligd zijn. Hier wordt vooreerst gesproken van Abraham, Izak en Jakob, onder wie ook andere profeten en dienaren Gods te verstaan zijn.

21) profeten geen

Abraham wordt een profeet genoemd, zie de aantekening bij Gen. 20:7.

Ge 20.7
22) Hij riep

Deze manier van spreken staat ook 2 Kon. 8:1; honger en dure tijd, gelijk alle andere plagen, zijn boden en uitrichters van Gods bevelen over de zondaars.

2Ki 8.1

23) land,

Te weten, over het land van Egypte, Kana„n en andere landen, Gen. 41:54, enz., en Gen. 42:1.

Ge 41.54 42.1

24) Hij brak

Zie Lev. 26:26. Gelijk een zwak of oud mens met een stok of staf ondersteund wordt, alzo stijft en sterkt het brood des mensen hart; Ps. 104:15.

Le 26.26 Ps 104.15
25) in den stok,

Of, boeien. Zie Gen. 39:20, en Gen. 40:15.

Ge 39.20 40.15

26) zijn persoon

Hebr. zijne ziel, dat is hijzelf. Zie de aantekening bij Gen. 12:5.

Ge 12.5

27) de ijzers.

Dat is, in ijzeren boeien. Hebr. in het ijzer.

28) zijn woord

Te weten, het woord des Heeren. De zinis: Totdat de tijd vervuld was dat geschieden zou hetgeen God over hem besloten en hem in den droom had te kennen gegeven; Gen. 37:5, enz., en Gen. 42:9.

Ge 37.5 42.9

29) kwam, heeft

Dat is, vervuld werd; komen voor vervuld worden staat ook 1 Sam. 9:6; Job 6:8; Jer. 17:15, en elders.

1Sa 9.6 Job 6.8 Jer 17.15

30) de rede des

Te weten, de belofte, die hem God door dromen gedaan had; Gen. 37:

31) doorlouterd.

Te weten, in zwaar kruis en lijden. Zie Ps. 12:7, en 1 Petr. 1:7.

Ps 12.6 1Pe 1.7
32) De koning

Te weten, Farao, Gen. 41:14, en Gen. 45:8.

Ge 41.14 45.8

33) liet hem los.

Hebr. die opende hem; dat is, Hij opende en maakte los de banden en boeien met welke hij gebonden was.

34) zijne vorsten

Te weten, van den koning Farao.

35) naar

Hebr. naar zijne ziel; dat is, naar zijn lust, wil, believen, goeddunken. Anders, verbinden aan zijne ziel.

36) zijnen lust

Te weten, van den koning; of Jozef.

37) zijne oudsten

Te weten, van den koning Farao; raadsheren en edelen aan zijn hof.

38) te onderwijzen.

Te weten, hoe zij het koren der vruchtbare jaren zouden inzamelen en bewaren, opdat er voorraad zou wezen tegen de kwade jaren; Gen. 41:47.

Ge 41.47
39) kwam

Van Farao en Jozef geroepen, en van God daartoe vermaand en gesterkt zijnde; Gen. 45:17,20, en Gen. 46:3,4.

Ge 45.17,20 46.3,4

40) Isra‰l in

Te weten, met zijn ganse huisgezin.

41) in het land van

Dat is, in het land, hetwelk de nakomelingen van Cham bezaten; te weten in Egypte. Cham was Mitsra‹ms; zie Ps. 78:51.

Ps 78.51
42) tegenpartijders.

Of, benauwers.

43) hun hart om,

Te weten, der Egyptenaars. Anders: hun hart keerde zich om, of werd omgekeerd.

44) dat zij met

Of, dat zij listen aanlegden tegen zijne knechten; te weten, de kinderen Isra‰l.

45) listiglijk

Zie de aantekening bij Gen. 37:18.

Ge 37.18
46) dien Hij

Om te zijn Mozes, mond tot het volk en een profeet aan Farao; Exod. 4:12,14,16, en Exod. 7:1,2,3.

Ex 4.12,14,16 7.1,2,3
47) de bevelen zijner

Hebr. de woorden zijner tekenen; dat is den last, dien hun God gegeven had om tekenen te doen.

48) in het land

Zie boven Ps. 105:23.

Ps 105.23
49) Hij zond

Te weten, God.

50) duisternis en maakte

Dit was de negende plaag, welke God over Egypte gezonden heeft, en deze duisternis duurde drie dagen lang; Exod. 10:22,23.

Ex 10.22,23

51) zij waren

Dat is, de wondertekenen geschieden terstond als Hij het woord uitgesproken had. Of, versta dit alzo dat Mozes en A„ron deden hetgeen hun bevolen was, ofschoon het met groot gevaar huns levens scheen vermengd te wezen.

52) zijn woord niet

Dat is, zijn bevel.

53) Hij keerde

Dat was de eerste van de tien plagen van Egypte; Exod. 7:20; Ps. 78:44. De profeet stelt in dezen psalm enige zware plagen, die God in Egypte gedaan heeft, zonder de orde te volgen, die in Exodus staat.

Ex 7.20 Ps 78.44
54) bracht vorsen

Dit was de tweede plaag; Exod. 8:6; Ps. 78:45.

Ex 8.6 Ps 78.45

55) hunner koningen.

Versta hier Farao en zijne vorsten; Exod. 8:3.

Ex 8.3
56) ongedierte,

Als sprinkhanen, kevers en dergelijke. Zie Ps. 78:45. Dit was de vierde plaag; Exod. 8:24.

Ps 78.45 Ex 8.24

57) luizen,

Dit was de derde plaag; Exod. 8:17.

Ex 8.17
58) maakte hunnen

Dit was de zevende plaag; Exod. 9:23. Zie ook Ps. 78:47.

Ex 9.23 Ps 78.47

59) vlammig

Hebr. vuur der vlam; nimmerwas dergelijke in Egypte gezien; Exod. 9:24.

Ex 9.24
60) Hij sloeg

Te weten, door den hagel en het vuur.

61) kwamen

Dit was de achste plaag; Exod. 10:13; Ps. 78:46.

Ex 10.13 Ps 78.46

62) sprinkhanen en

Hebr. de sprinkhaan en de kever.

63) Hij versloeg ook

Dit was de tiende plaag. Zie Exod. 12:23,29; Ps. 78:51.

Ex 12.23,29 Ps 78.51

64) alle eerstgeborenen

In dit vers wordt een ding tweemaal, doch met andere woorden gezegd, hetwelk bij de Hebr. zeer gebruikelijk is. Zie boven Ps. 105:20.

Ps 105.20

65) eerstelingen

Dit is ene beschrijving der eerstgeborenen, gelijk Gen. 49:3, en Ps. 78:51.

Ge 49.3 Ps 78.51
66) met zilver

Dat is, met zilveren en gouden vaten; Exod. 12:35.

Ex 12.35

67) onder hunne

Sterk zijnde zeshonderd duizend mannen, behalve de vrouwen en kinderen, Exod. 12:37, en Exod. 13:18. Dusdanige belofte werd der kerk Gods ook gedaan; Jes. 33:24.

Ex 12.37 13.18 Isa 33.24

68) die struikelde.

Te weten, van zwakheid.

69) hunne verschrikking

Dat is, zij hadden een schrik voor de Isra‰lieten gekregen, zodat zij hen voortdreven en hun hun beste juwelen gaven, Exod. 12:33,35; vrezende dat zij allen van God zouden gedood worden indien zij hen niet lieten trekken. Zie dergelijke manier van spreken Esther 8:17, en Esther 9:2.

Ex 12.33,35 Es 8.17 9.2
70) ene wolk

Te weten, om de Isra‰lieten voor de hitte der zon te bedekken en te beschermen.

71) vuur om den

Dat is, een vurige kolom.

72) Zij baden,

Of, het bad; te weten het volk van Isra‰l. Zie Num. 11, en Ps. 78:27,28.

Ps 78.27,28

73) Hij deed

Te weten, God de Heere.

74) met hemels

Dat is, met brood, dat uit den hemel, dat is uit de lucht viel. Zie Exod. 16:1-14; #Ps.78:24,25.

Ex 16.1-14 Ps 78.24,25
75) Hij

Te weten, God.

76) opende

Te weten, te Rafidim, Exod. 17:6, en te Kades, Num. 20:11. Zie ook Ps. 78:15.

Ex 17.6 Nu 20.11 Ps 78.15

77) de dorre

Door welke de Isra‰lieten reisden. Waar zij gingen, het water volgde hen na. Zie 1 Cor. 10:4.

1Co 10.4
78) aan zij heilig

Hebr. aan het woord zijner heiligheid; dat is aan zijn heilige beloften.

79) aan Abraham

Dat is, aan het verbond met Abraham gemaakt. Anderen, tot Abraham [gesproken].

80) zijne uitverkorenen

Te weten, van God; gelijk boven Ps. 105:6.

Ps 105.6
81) Hij gaf hun

Zie de Boeken Numeri, Deuteronomium, en Jozua.

82) der heidenen,

Te weten, der zeven nati‰n, van welke gesproken wordt Ps. 78:55.

Ps 78.55

83) den arbeid

Dat is, de goederen, die de heidense volken met moeite en arbeid verkregen hadden; Deut. 6:10,11.

De 6.10,11
84) Hallelujah.

Zie de aantekening bij Ps. 104:35.

Ps 104.35
Copyright information for DutKant